Voor de serologische diagnostiek van EBV-infectie wordt in de medisch microbiologie gebruik gemaakt van antistofbepaling. In serum van patiënten worden de serologische parameters anti-EBV IgM, anti-EBV IgG en anti-EBV EBNA IgG bepaald.
“Snel-testen” zoals  Paul Bunnell test, IM-slide en monosticon, die gebaseerd zijn op het aantonen van heterofiele agglutinerende antistoffen, worden in verband met de lage sensitiviteit en specificiteit steeds minder vaak gebruikt.

Anti-EBV IgM antistoffen worden vroeg tijdens EBV-infectie gevormd. Snel daarna volgt de anti-EBV IgG; en als laatste wordt de anti-EBV EBNA IgG gevormd. Echter, er is variabiliteit tussen patiënten met EBV-infectie in de productie van deze serologische parameters. (I) Bij sommige patiënten ontbreekt de vorming van anti-EBV EBNA IgG, of  wordt de anti-EBV EBNA IgG secundair verloren en is niet meer aantoonbaar. (II) Ook zullen niet alle patiënten anti-EBV IgM vormen. (III) Terwijl bij een deel van de patiënten kan anti-EBV IgM langdurig persisteren.
Wanneer bij een patiënt deze variabiliteit in de productie van EBV serologische parameters aan de orde is, kan EBV IgG blot en eventueel aangevuld met EBV IgG aviditeit blot behulpzaam zijn bij het interpreteren van EBV serologie.
Met de EBV IgG blot kunnen specifieke EBV antistoffen tegen individuele virusantigenen geïdentificeerd worden. Parallel is het vaak mogelijk, wanneer de EBV IgG blot positief is, de aviditeit van EBV IgG te bepalen. De aviditeit is een maat voor de sterkte van de binding van IgG antistoffen aan de desbetreffende antigeen. Hoe ouder de infectie is, hoe sterker de binding van de IgG antistoffen (hoe hoger de aviditeit):

– bij hoge aviditeit is er sprake van een doorgemaakte infectie (langer dan 3 maanden geleden).
– bij intermediaire aviditeit is er sprake van een recent doorgemaakte infectie.
– bij een lage aviditeit is er sprake van een recente/acute infectie.
– In voorkomende gevallen is de aviditeit niet te bepalen. Er wordt dan wel vermeld dat de IgG blot positief is. Zo nodig kan er overlegd worden met een arts-microbioloog.